[Neen]
NEEN, een ontkennend bijwoord, dat, in andwoorden, dan gebruikt wordt, als men eene voorafgegane vraag of bede beneenen wil: hebt gij hem vernomen? Neen. Wilt gij het mij toestaan? Neen. Ook gebruikt men het, als de rede van weigering er bijgevoegd, of de zaak, waarnaar men vraagt, herhaald wordt: neen, ik heb hem niet vernomen. Neen, want het is nog te vroeg. Neen, ik kan het niet doen. Gij moet ja of neen zeggen. Met neen beandwoorden. Ik zeg van neen. Hij wedt neen, of van neen, dat het niet waar is. Neen verkoopen, eene gevraagde waar niet hebben. Ergens neen toe zeggen, bij Hooft. Dikwijls gebruikt men het, waar geene vraag, of geen verzoek voorafgegaan is, om daardoor eenen afkeer, eene verwondering, eenen weerzin te kennen te geven: neen, dat is onmogelijk. Neen, dat geschiedt niet. Somtijds komt het als een zelfst. n. van het onz. geslacht voor: 't barre en altijt weigrent neen. Hoogvl.
Het blij gewas zal 't stuursche neen
Wel in een lachend ja verkneden. Poot.
Met een verdrietigh neen. Poot. Zelfs vindt men bij Hooft het meerv.:
O mannelijke min, die voor genae de neenen
Zoo wel neemt als de jaan!
Neen, reeds bij de oudste hoogd. schrijvers nein, in het oppersaks. näh, neders. en silez., gelijk ook in onze dagelijksche taal nee, in den Palts naa, in zwits