Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Nederrijn] NEDERRIJN, z.n., m., des nederrijns, of van den nederrijn; zonder meerv. De benedenrijn. Van neder en rijn, eene bekende rivier. Vorige Volgende