[Nederkleed]
NEDERKLEED, (bij Kil. ook nederghewande, bij Meyer nederghewaade) z.n., o., des nederkleeds, of van het nederkleed; meerv. nederkleederen. Eene broek: lijnen nederkleederen om hare lendenen. Doresl. Overz. Verouderd woord, van neder en kleed.