[Nederbliksemen]
NEDERBLIKSEMEN, (neerbliksemen) bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. neder en bliksemen: ik bliksemde neder, heb nedergebliksemd. Eigenlijk, door den bliksem naar beneden werpen. Vond. neemt het in eenen ruimeren zin: vermids de brand neerblixemt hooge muren.