mede tot de oudste in de taal, daar zij reeds bij Kero voorkomt. Het wordt ook bij zelfst. naamw. gebruikt, als: nederland, nederlaag, enz. Bij bij v.n. als: nederslagtig, neerslagtig. Bij bijw., als: nederwaarts. Zeer dikwijls duldt het eene insmelting, als: neerlag (neêrlaag) neerstik, enz. In de zamenst. met werkwoorden scheidt men het ook wel geheel af, en plaatst er het voorzetsel ter voor, als: ter neder werpen, ter neder gooijen enz. Zoo zegt Bogaert: die met schieten ter neder raakten. Zoo stort somtijts een worstelaer ter neder. Poot. Sommigen hebben, om den uitgang er, dit woord als eenen vergelijkenden trap van een verouderd woord, ned, nede aangezien. Doch, daar de overtreffende trap eene r heeft, nederst, zoo blijkt, dat het woord neder, even als bitter, dapper, zuiver, duister enz., een echte stellende trap is. Voords, is van neder nederachtig, verouderd woord, voor nederig, - nederheid, armoedige en bekrompene staat: om dat hij de nederheijt sijner dienstmaegt heeft aengesien. Bybelv. Wijders nederen (waarvoor het zameng. vernederen in gebruik is): te nederne de Roomsche ghewelt. M. Stoke. - Nedering, hetwelk Kil. door delling, vallis, verklaart.
Neder, Otfr. nidar, Notk. nider, hoogd. nieder, neders. nedder, angels. neothor, eng. nether, zw. neder, ijsl. nedar. Het stamt af van het oude need, nede, hoogd. nied, dat in zwitserl. omlaag beduidt. Dit need behoort, zekerlijk, tot den wortel van neigen. Zie genade. Het is in het zw. ned, angels. neoth, eng. neath beneath. De hooge ouderdom blijkt uit het gr. νειοθι, νειοθεν, νερθε, ενερθε.