[Naslag]
NASLAG, z.n., m., des naslags, of van den naslag; meerv. naslagen. Slag, klikker na het uur; het tegendeel van voorslag. - Een slag, die naderhand treft: wij vreezen voor geen naslag van geween. Lodenst. Een nageslagen teeken: die duit is maar een naslag van eenen zeeuwschen duit. Ook een slag, nadat een en ander geslagen heeft, in het kolfspel. Zie naslaan.