[Narcis]
NARCIS, (narcisse) z.n., vr., der, of van de narcis; meerv. narcissen. Eene welriekende bloem, ook tijloos, (tijdeloos) geheten. Zamenstell.: narcissebloem, narcissebol, narcissesteen, in verw aan de narcis gelijkende, bij Plin. narcissites - trosnarcis. Deze bloem heet, in het lat., narcissus, gr. ναρϰισσος. De naam schijnt van oosterschen oorsprong te zijn; in het pers. is hij narguez.