Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 213] [p. 213] [Naneuzen] NANEUZEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en neuzen: ik neusde na, heb nageneusd. Neuswijs navorschen. Geldersch woord. Vorige Volgende