[Nadrukken]
NADRUKKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en drukken: ik drukte na, heb nagedrukt. Een boek nadrukken, hetzelve, ten nadeel en tegen den wil van den uitgever of maker, van nieuws drukken. Van hier nadrukker, nadruksel bij Hoogstraten.