praten. Dat gaat naar wensch. Naar mijn oordeel is dat niet goed. Ik zal naar mijn vermogen handelen. Eene betrekking; waar het zooveel is als ten aanzien, ten opzigt: naar zijne verdiensten wordt hij niet geacht. Naar uwe jaren moest gij dat weten. Een aard, eene wijs: een dier naar zijne natuur beschrijven.
Men gebruikt het ook als een voegwoord, in den zin van gelijk, als: naar ik hoop. Naar men zegt. Naar gij verdient. Hier heeft, eigenlijk, eene uitlating plaats, voor: naar het gene, welk men zegt - naar dat, welk gij verdient enz.
Dit voorzetsel is met na zeer verwant, en schijnt uit nader ontstaan te zijn. Voords, zijn van hier de twee redegevende voegwoorden: naardien, naardemaal. Voor dit laatste schreven de Ouden na dien male. Zie na. Dit voorzetsel wordt niet in zamenstelling met werkwoorden gebruikt. Men begaat, hierin, wel eens eenen misslag, schrijvende: naarijveren, naarvolgen enz. voor naijveren, navolgen. In tegendeel, vindt men naäarden, namaken verkeerd gebruikt voor aarden naar, maken naar: hij aardt naar zijnen vader - hij maakt het er naar, daarom krijgt hij slaag. Namaken geeft een gansch ander denkbeeld. Zie dit woord.