[Muskaat]
MUSKAAT, z.n., vr., der, of van de muskaat; meerv. muskaten. De vrucht des muskaatbooms. Zamenstell.: muskaatbloem, ook bloem of foelie geheten, het gele of roodachtige bekleedsel der vrucht, muskaatboom, muskaatnoot, de kern der muskaatvrucht, die naar eene noot gelijkt, anders ook nootmuskaat, genaamd.