[Murwen]
MURWEN, bedr. w., gelijkvl. Ik murwde, heb gemurwd. Murw maken:
De honigzoete vijg, die door haer wondre krachten,
Gezwellen, hard als steen, kan murwen en verzachten.
De Brune gebruikt het oneig.: de liefde moet niet murwen en doen wrotten.