[Muffen]
MUFFEN, onz. w., gelijkvl. Ik mufte, heb gemuft. Muf zijn of worden: dat brood begint te muffen. In het gemeene leven, gebruikt men het ook, bij verzachting, voor stinken: het muft hier. Eindelijk, is muffen de lip laten hangen, suffen, mijmeren; wanneer het duidelijk behoort tot moppen, mop. Zie deze woorden.