Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Mots] MOTS, z.n., m., van den mots; meerv. motsen. Een paard, aan het welk men de ooren afgesneden heeft. In het ital. heeft mozzo, van eenen hond gebruikt, de beteekenis van de afsnijding van deszelfs staart. Zie motsen. Vorige Volgende