[Mors]
MORS, een bijwoord, in het gemeene leven alleen gebruikelijk van dingen, die plotselijk en geheel verbroken worden: hij bleef mors dood. Was derhalven alle rond - ende openhartigheidt mors gesteurt onder de borgerije. Hooft. Het woord behoort tot het geslacht van mortel, vermorzelen. In het oudfriesch heet morthdolch eene wonde, waarbij eene verplettering, vermorzeling plaats heeft. Zie morzelen.