[Morgen]
MORGEN, een bijwoord, dat, uit het volgende naamwoord, ontstaan is, en den naast volgenden dag beteekent; in onderscheiding van heden en gisteren. Ik zal u, morgen, berigt zenden. Morgen is het woensdag. Morgen vroeg. Morgen voormiddag. Morgen middag. Morgen namiddag. Morgen avond. Ik konde, heden of morgen, komen te sterven. Dit bijwoord kan dan alleen gebruikt worden, als de naast volgende dag, ten opzigt des sprekers, nog toekomend is; daar men, anders, 's daags daarna, of den volgenden dag zeggen moet.
Bij Tat. luidt dit woord morgan, morgana, neders. en hoogd. morgen, angels. to morgen, eng. to morrow, ierl. marach, waarmede, door letterverzetting, het hebr. מחר overeenkomt.