[Mop]
MOP, z.n., vr., der, of van de mop; meerv. moppen. Groote, gebakkene metselsteen: klei moet door kracht van lucht en vuur tot een mop en klinker droogen. M.L. Tydw. Zamenstell.: mopsteen: een mopsteen aanziet voor een kind. Oud. Bij Kil. moffe. De oorsprong is onzeker. Wij hebben nog een woord mop, verkleinw. mopje, dat een klein, langwerpig rond koekje beteekent, en even duister is, wat den oorsprong aangaat.