[Mop]
MOP, z.n., m., des mops, of van den mop; meerv. moppen. Verkleinw. mopje. Eene soort van kleine doggen, met eenen stompen, zwarten smoel, die er barsch uitzien. De grond der benoeming schijnt te liggen in dat barsche en onvriendelijke voorkomen, in de hangende lippen, en den stompen snuit. Misschien is het woord uit Engeland afkomstig, waar mop een hatelijk gezigt, mope eenen bloedbeuling, eenen domkop, en to mope dom