Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 134]
| |
Ik moffelde, heb gemoffeld. Een woord, dat den klank uitdrukt, welken vele, vooral tandelooze, personen, in het kaauwen, door den neus, hooren laten; anders mommelen. In het gemeene leven, zegt men nog: iets opmoffelen. Hoogd. muffeln, eng. to mumble, muffle, maffle. |
|