[Misval]
MISVAL, z.n., m. en onz., des misvals, of van den - het misval; meerv. misvallen. Mannel. beteekent het eene te vroege bevalling, eene miskraam; zij hadt eenen misval. A. Kluit. Onz. is het deels een ramp, een ongeluk: mijn ziel waerom bistu beroert in dit misval? van Marnix. Deels eene onbetamelijke daad, eenige zonde: tot dit misval van onkuysheyt ghekomen. O. Goud. Kronyxk. Het woord, onz. genomen, is uit misgeval zamengetrokken. Van hier misvallig.