[Milt]
MILT, z.n., vr., der, of van de milt; meerv. milten. Een zeker inwendig, week ligchaam in menschen en dieren, liggende tusschen de maag en korte ribben, in de linkere zijde. De milt is hem verstopt. De milt steekt mij, zegt men, in het gemeene leven, als men, na eenen vermoeijenden loop, eene steking in de linkere zijde gevoelt, ontstaande van eene ophooping van stof in de dikke darmen. Dat kittelt de milt, dat doet de lever schudden. Milt noemt men ook het mannelijke zaad, anders weekkuit, van sommige visschen; en zulk eenen visch milter, eng. milt, milter. Zamenstell.: miltdampen, miltkruid, steenvaren, miltziek, miltzucht, miltzuchtig.