[Mijt]
MIJT, z.n., vr., der, of van de mijt; meerv. mijten. Kaasworm, anders meluw genaamd: de verhevenste Engel zou niet min, dan de bijna onzichtbare mijt, in het niet wederkeeren. Hamelsv. Men vindt haar ook in meel. Van hier mijterig: mijterig meel. Oneig., in de dagelijksche taal: hij ziet er mijterig uit. Men gebruikt het van iemand, die er zeer ongezond uitziet, of die, uit armoede, een ellendig voorkomen heeft.
Dit diertje heet in het hoogd. miethe, middele. mita, fr. mite, eng. mite, deen. mid. Hesychius verklaart μιδα (of naar anderen μιδας) θηριδιον διεσθιον τους ϰυαμους, een diertje, dat de boonen in stukken knaagt. Het