[Mijmeren]
MIJMEREN, onz. w., gelijkvl. Ik mijmerde, heb gemijmerd. Zwaarmoedig over eene zaak denken, zonder den beknelden boezem, door mededeeling van de zwarigheid aan anderen, lucht te geven; suffen, dutten: mijmerende zorgen. Poot. Over iets mijmeren. Hoe zit gij zoo te mijmeren? Van hier mijmeraar, mijmerig, mijmerij, bij Poot, mijmering: eindelooze en ellendighe mijmeringen. Hooft. Adelung brengt, er-