[Midden]
MIDDEN, z.n., o., des middens, of van het midden; zonder meerv. Dat deel of punt van een ligchaam, dat van deszelfs einden even ver af is: in het midden des cirkels den passer zetten. Verder, zonder opzigt op die wiskundige juistheid, iets, dat gerekend wordt het midden te zijn: het midden van Azia ligt zeer hoog. De stad lag in het midden. Nog verder; de binnendeelen van iets: door het midden der lantpalen van Decapolis. Bybelv. Met opzigt tot andere dingen: in 't midden mijner vreugt. Poot. Op het midden van het feest. Op