[Met]
MET, z.n., o., des mets, of van het met; zonder meerv. Gehakt vleesch, in het bijzonder varkensvleesch, wanneer het nog raauw en ongerookt is: met snijden. Met hakken. Zamenstell.: metworst. Het is een oud woord, dat, eertijds, vleesch beteekende, zoo als thands nog in Upland, mat die beteekenis heeft. Het behoort tot het oude mat, mes, mest, oudfriesch mete, spijs, waarvan mesten, door voedsel vet maken. L. ten Kate leidt het af van meijen, moesog. maitan, snijden.