[Mesten]
MESTEN (misten), bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik mestte, heb gemest. Bedr., den mest uit den stal enz. wegnemen: varkens mesten. Het gebruik wil hier misten: het zameng. afmisten is het meest gebruikelijk. Dezen mest op het land brengen, om het vruchtbaar te maken: den akker mesten. Onz., met hebben, drek van zich geven: die koe mest goed. Van hier mesting.