[Men]
MEN, een verzamelend voorzetsel, dat de plaats van een onbepaald persoonlijk voornaamwoord bekleedt, en niet gebruikt wordt, dan in het gemeen van personen, van welke, zonder hen te noemen, gesproken wordt. Men plaatst het, derhalve, bij den derden persoon van het enkelvoudige getal der werkwoorden: hier leert men wonderen verstaen. De Deck. Men wil, dat, enz. Had men dat geweten, zoo enz. Voor men gebruikte men oudtijds ook man: man zegt. Hieruit blijkt het, dat dit woord hetzelfde als man is, in eene algemeenere beteekenis voor mensch; en wel een verouderd meerv., zoo als nog het eng. men en het angels. men, dat is menschen. Men verhaalt is dan menschen verhalen, waarom het oudt. ook door een werkw. in het meerv. gevolgd