spijs, melkspinde, melkhuis, melktanden, eerste tanden, welke men wisselt, melkvat, melkvee, melkvaalt, eene plaats in de weide, waar men melkt, melkvrouw, melkweg, een melkpad, waar langs men gaat, om te melken; ook eene breede melkwitte streep aan den hemel, die uit eene ontelbare meenigte van sterrestelsels bestaat. Grieksche en lat. dichters verzieren, dat dezelve ontstaan zoude zijn, toen Herkules, die den mond te vol gezogen had, de melk uitspoog, langs den hemel. - Melkwei, melkwijf, melkwit, melkzak, een, die graag melk eet.
Melk, Isid. miluh, Willer. milich, milch, hoogd. milch, neders. melk, angels. meolc, meoluc, eng. milk, deen. malk, zw. mjölk, wend. melauca, mleku, boh. mleko. Melk schijnt voor melek, meleg, melig, en dit uit mel, mil en den uitgang ig ontstaan te wezen. Dit mel, mil behoort misschien tot het geslacht der woorden milde, lat. mollis, ons smelten, het lat. mulgere. A. Myl. vermoedt, dat ons melk, hoogd. milch, lat. lac, en hebr. chalab denzelfden oorsprong hebben.