[Meesterij]
MEESTERIJ, z.n., vr., der, of van de meesterij; zonder meerv. Eene kunst, een bedrijf eens meesters. In het bijzonder, heelkunst, genezing. Ook beduidt het de middelen, die tot genezing worden aangewend: hij wist daer van (van kruid, boom, wortel enz) te maken meesterij tegen veel verscheijden zaken. v. Mander.