[Matsvot]
MATSVOT, z.n., m., des matsvots, of van den matsvot; meerv. matsvotten. Een scheldnaam, welken men iemand toevoegt, die niet durft, en daarbij dom en onnoozel is. In Groningen gebruikt men het van het vrouwelijke geslacht, waar men daarom met eenen vrouwl. uitgang zegt: eene matvotsche. De eerste helft des woords stamt van mat af, dat, voorheen, de beteekenis ook van bloode had. In het ital. is matto een nar, eng. mad onzinnig. In het neders. is matzfotz een verwijfd mensch. Zie over de andere helft, op hondsvot.