[Mazelen]
MAZELEN, z.n., vr., der mazelen, of van de mazelen; het enkelv. is niet in gebruik. Eene ziekte, waardoor de opperhuid met kleine roode vlekken uitslaat: aan de mazelen liggen. De mazelen hebben.
Hoogd. masern, maseln, masseln, in eenige streken van ons vaderland messels, deen. mäslinger, eng. measles.
Mazel, gelijk masche, maschel bij Kil., is, in het algemeen, eene vlek. Zie masker.