[Marsepein]
MARSEPEIN, (massepein) z.n., m., des marsepeins, of van den marsepein; meerv. marsepeinen. Zeker suikergebak van zoete en bittere amandelen, suiker, enz.: die geen bancket van marssepeinen schaft. Vond. Uit het ital. marzapane, omdat Marza, een italiaan, daarvan de uitvinder zou geweest zijn. Meurs. heeft (glossar): ἰδέα πλαϰοπίττας, ὁ λεγόμενος μαρσαπὰς. Sp. maçapana, fr. massepain. In het middeleeuw. panis martius, marcipanis. Verkleinw. marsepeintje. Zamenstell.: marsepeinbakker.