[Mannelijk]
MANNELIJK, bijv. n. en bijw., mannelijker, mannelijkst. Eenen man gelijk, met deszelfs aard en gesteldheid overeenkomende. Eigenlijk, tot het mannelijke geslacht behoorende, in tegenoverstelling van het vrouwelijke. Het mannelijke geslacht. Een mannelijke erfgenaam. Het mannelijke lid. Al wat mannelijk, van het mannelijke geslacht, is. Bybelv. Men bezigt het niet alleen van menschen, maar ook van dieren en gewassen. Het mannelijke geslacht in de spraakkunst, ter onderscheiding van het vrouwelijke en onzijdige. - Figurelijk, op het mannelijke geslacht gegrond, daarmede overeenkomende: de mannelijke kleeding, zoo als het man-