[Makelen]
MAKELEN, bedr. w., gelijkvl. Ik makelde, heb gemakeld. Voorddur. werkw. van maken. Eigenlijk, derhalve, dikwijls, of herhaald, maken. Want gelijk maken ook beteekent eene zaak beschikken, bezorgen, zoo geeft makelen te kennen een aanhoudend bezorgen, een over en weer beschikken, over en weer gaan; verder, bij elkander brengen, vereenigen: dat ik schijne gemakelt te hebben. Hooft. Die zaak zal wel gemakeld worden. Van hier makeler, makelaar.