[Makelaar]
MAKELAAR, z.n., m., des makelaars, of van den makelaar; meerv. makelaars, makelaren. Middelaar in koopmanschap - een beëedigd persoon, die de koopen sluit, in tegenoverstelling van beunhaas. Een makelaar in tabak, in wijnen, in vaste goederen enz. Twee raadsmannen hadden gedient tot makelaars dezer koopmanschappen. Hooft. De vrouwelijke naam is makelares, makelaarster, makelster, bij Hooft - makelares in huwelijkszaken, koppelaarster. Van hier makelarij, anders gewonelijk makelaardij, voor het ambt van eenen makelaar: hij staat naar een makelaardij - ook voor het loon van eenen makelaar: gij zult er geen makelaardij aan verdienen.
Sommigen hebben maakklaar geschreven, als zijnde iemand, die de koopen klaarmaakt; doch dit is meer aardig, dan gegrond. Makelaar is niet anders dan een van het werkw. makelen gevormd zelfstandig naamwoord.