[Magazijn]
MAGAZIJN, z.n., o., des magazijns, of van het magazijn; meerv. magazijnen. Eene bewaarplaats, hetzij slechts eene kamer, of een geheel gebouw, waarin zekere dingen in meenigte ten aanstaanden gebruike, weggelegd en bewaard worden. Zamenst.: houtmagazijn, hooimagazijn, geweermagazijn, anders tuighuis, koornmagazijn. 't Gezegend magazijn. Vond. Een magazijn aanleggen. Figurel., voor eene meenigte, eenen grooten voorraad: ik heb daarvan een geheel magazijn.
Magazijn, hoogd. magazin, fr. magazin, ital. magazzino, sp., met het arabische lidwoord, almazen, alban. magake, wallach. makaza. Het is een oostersch woord, welk vermoedelijk, door de kruistogten en den koophandel in de middeleeuwen, naar Europa gekomen is. In het pers. is het magzen, hebr. מחצן, machzen; alle in de beteekenis van eene voorraadsplaats. Het stamwoord is חצן, zie schat.