[Dusdanig]
DUSDANIG, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Van dus en den uitgang danig, van doen. Van dezen aard: dusdanig is de staat des geschils. Dusdanig, op deze wijs, heeft de zaak zich toegedragen. Oul. schreef men voor dusdanig, ook dustaen, duschedaen, en dusgedaen: dus ghedaen is oec een wijfs wech. Byb. 1477.