[Duiker]
DUIKER, z.n., m., des duikers, of van den duiker; meerv. duikers, ook duikelaar. Iemand die in het water duikt en lang onder blijft. Zekere vogel: Ezakus in eenen duiker herschapen. Vond. Insgelijks wordt eene goot, of buis, die onder den grond verborgen, of gedoken, is, om door middel daarvan het water in- en uit te laten, ook eene sluisdeur, of een verlaat, duiker genoemd.