[Dras]
DRAS, z.n., vr., der, of van de dras; zonder meerv. Natte, weeke aarde. Meestal wordt het als bijvoeglijk gebruikt, voor doorweekt, modderig: al 't land stond dras. J. d. Marr. In dezelfde beteekenis wordt het bijvoeglijke drassig gebezigd. Zamenstell.: drasland.