[Draf]
DRAF, z.n., m., des drafs, of van den draf; het meerv. is niet in gebruik. Het grondsap van een brouwsel, of hetgeen, in de brouwerij, van het afgetrokken graan overblijft, en tot spijs der varkens dient: elk wallegt van dien draf. Vond. Wijders komt het voor, in den zin van eene onreine, troebel makende stof: daar 't vuur door kunst den draf van de eedle vochten scheidt. J. d. Marr. Pieters. stelt het vrouwl.