Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 570] [p. 570] [Doorvaart] DOORVAART, z.n., vr., der, of van de doorvaart; zonder meerv. Het doorvaren der schepen: er is eene groote doorvaart op die plaats. Hier is geene doorvaart mooglijk, men kan hier niet doorvaren. Vorige Volgende