van doornen gevlochten hebbende. Bybelvert. Zamenstellingen: doornachtig, doornboom, doornbosch, doornhaag, doornheg, doornig, doornstruik, doorntak. Van hier het onverbuigbare bijv. naamw. doornen, van doorntakken gemaakt: eene doornen kroon.
Doorn, ook doren: de rozen gloeijen schoon, maer wacht u voor haer doren. Vond. Doorne is insgelijks in gebruik geweest. Hoogd. Dorn, bij Notk. Dorn, bij Ottfr. thorn, eng. thorn, angels. deorn, deen. en zweed. torn, bij Ulphil. thaurnus, ijsl. thorn, thyrner, pool. tarn, russ. tirne.