[Doormengen]
DOORMENGEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. door en mengen. Scheidb.: ik mengde door, heb doorgemengd. Behoorlijk mengen - het eene door het andere mengen: hij mengde het meel door - gij moet er boter doormengen. Onscheidb.: doorméngen, ik doormengde, heb doormengd: met hoe vele bitterheden is ons leven niet doormengd!