[Doorbladeren]
DOORBLADEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. door en bladeren, van blad. Scheidb.: ik bladerde door, heb doorgebladerd. Van het begin tot het einde in een boek bladeren: ik heb het gansche boek doorgebladerd. Ook vlugtig doorlezen: wanneer men de geschiedenis doorbladert. Van hier doorbladering. Onscheidb.: doorbláderen, ik doorbladerde, heb doorbladerd. Hetzelfde als het voorgaande, doch aan den verhevenen schrijfstijl inzonderheid eigen: doorblader het boek des noodlots.