[Donderdag]
DONDERDAG, z.n., m., des donderdags, of van den donderdag; meerv. donderdagen. De vijfde dag in de week, welke, op het voorbeeld der Latijnen, die hem naar Jupiter genoemd hadden, ter eer van den noordschen Jupiter, den afgod Thor, die ook den naam van donderaar droeg, is genoemd geworden.