[Dichten]
DICHTEN, bedr. w., gelijkvl. Ik dichtte, heb gedicht. Bedenken, verzinnen: ende het dichten van valsche woorden uit het herte. Bybelvert. Leugens dichten. Thands is het meest gebruiklijk, in den zin van een gedicht vervaardigen: een lied dichten. Volgends Adel., schijnt het middeleeuwsche dictare, een geschrift, eenen brief, een gedicht, vervaardigen, dictamen, een gedicht, en dictator, een dichter, hiervan gevormd te zijn. Van hier dichtader, figuurl., voor de drift tot dichten.