[Dicht]
DICHT, bijv. n. en bijw., dichter, dichtst. Eigenlijk, datgeen, welks deelen naauw met elkander verbonden zijn: dicht, vast ineen gewerkt doek. Het tegenwoordige gebruik verkiest hier digt, met eene g, ter onderscheiding van het boven staande dicht, voor gedicht. Zie digt.