[Cimbaal]
CIMBAAL, cimbel, z.n., vr., der, of van de cimbaal; meerv. cimbalen. Van het lat. cymbalum, en dit van het gr. ϰυμβαλον. Een driekantig snaarspeeltuig, met ringen en schelletjes: 't geluit der klinkende cimbael. Vond. Zamenstelling: cimbelspel.