[Bronst]
BRONST, z.n.. vr., der, of van de bronst; het meerv. is niet in gebruik. Heete drift naar vleeschlijke vermenging, tochtigheid, van de dieren. In de bronst zijn, bij Halma, die hiervoor ook bronsten, als een onz. w., heeft. Van hier bronstig, ook brunstig, tochtig, bronstigheid, bronsttijd.
Bronst, bronstig, is, volgends Ten Kate, van bernen, barnen, branden.