[Bouwval]
BOUWVAL, z.n., m., des bouwvals, of van den bouwval; meerv. bouwvallen. Van bouw en val. Een gevallen, of ingestort gebouw.
Dit woord schijnt nog niet lang in gebruik geweest te zijn. Het komt noch bij Plantyn, noch bij Kil. voor; de laatste echter heeft bouwvallig.